Jouw woordenschat ondertitelen
Iedereen heeft een eigen woordenschat: dat zijn alle woorden die jij gebruikt. Je kunt je woordenschat groter maken door een woordenboek te gebruiken. Zo kun je woorden uit een andere taal met een woordenboek leren, zie bijvoorbeeld dit Nederlands-Marokkaans-Arabisch woordenboek. Of leren wat je kunt zeggen in bijzondere situaties – zie bijvoorbeeld dit scheldwoordenboek.
Woordenboeken bestaan allemaal uit een alfabetische lijst met woorden + omschrijving van de betekenis van die woorden. Met die omschrijving leggen woordenboeken vast hoe in een bepaalde cultuur en tijd woorden gebruikt kunnen worden. Die betekenis kan in de loop van de tijd veranderen, en is ook niet voor iedereen in die cultuur hetzelfde. Kijk maar eens naar de omschrijving van het woord ‘lullen’ in het bekendste woordenboek van Nederland, de Van Dale, in de 15e uitgave van dat woordenboek uit 2015:
Lullen: 1. verouderd: binnensmonds zingen; 2. niet algemeen: zachtjes praten; 3. informeel: kletsen, praten.
Die omschrijving geeft heel veel meer informatie dan alleen de betekenis die het woord ‘lullen’ nu heeft. Als de Van Dale verouderd schrijft, betekent het dat het woord niet meer in die betekenis gebruikt wordt, maar ooit wel zo gebruikt werd. Als de Van Dale niet algemeen gebruikt, betekent dat dat maar weinig mensen het woord ‘lullen’ nu in die betekenis gebruiken. En als Van Dale informeel schrijft, betekent dat het woord alleen gebruikt wordt als het er niet officieel [=serieus, professioneel] aan toegaat.
In deze oefening omschrijf je een deel van jouw niet algemene, informele woordenschat om te zien hoe je de betekenis daarvan uit kunt leggen aan iemand die veel ouder is dan jij, en dat woord niet in die betekenis gebruikt.
- Maak een lijst met 5 woorden die jij veel gebruikt, maar waarvan je oma of opa (of iemand anders van oudere leeftijd die je kent) de betekenis niet zal kennen.
- Zet achter elk woord ook de betekenis. Dit hoeft niet direct een strakke woordenboekdefinitie te zijn.
- Bekijk ter inspiratie eventueel deze reclame van Douwe Egberts.
- Vertaal jouw woord, zodat een ouder iemand het zal begrijpen. Gebruik geen vertaling die een ouder iemand ook niet zal begrijpen. Als je bijvoorbeeld doekoe vertaalt als moni, helpt dat waarschijnlijk niet.
- Schrijf een paar hele zinnen waarin je het woord gebruikt: in welke situaties, tegen wie, welk gevoel wil je ermee uitdrukken? Zo kan degene voor wie je de vertaling en omschrijving maakt, het woord gaan gebruiken in situaties waarin jij dat ook zou doen.
- Probeer het uit door een ouder iemand te benaderen. Begrijpt degene voor wie je dit woordenboek maakte de betekenis van de woorden?
- Zo ja, hoe kwam dat?
- Zo nee, hoe kwam dat, en kun je je omschrijving verbeteren?
- Vraag nu degene aan wie jij jouw woordenschat uitlegde, of diegene jou ook 5 woorden geeft die jij nooit gebruikt (mét vertaling, en mét omschrijving).
- Verzamel alle 5 woorden die je klasgenoten aan die ander voorlegden.
- En de 5 woorden die zij van die ander kregen. Maak de verzameling zo groot mogelijk.
- Deel die verzameling niet alfabetisch, maar op onderwerp in. Voor welke onderwerpen leerde je nieuwe woorden? Zie je verschil in de onderwerpen waar jullie als jonge mensen, en de oudere mensen mee bezig zijn?
Bronnen
Ariane van Santen, Oude betekenissen in nieuwe Van Dale, Neerlandistiek.nl, 14 oktober 2015.