De rol van streekschrijver
De streek van waaruit je schrijft is van grote invloed op wat je schrijft. Dat wist je misschien al, als je een streektaal (een dialect) spreekt. Dan heb je een taal van de streek waaruit de sfeer van je omgeving ogenblikkelijk opklinkt. Maar ook als je die streektaal niet hebt, stuurt de streek jouw waarneming van de wereld. Jouw streek is jouw uitvalsbasis. Je kijkt naar alles vanuit precies die positie.
Het gevoel van het thuis-zijn in je eigen streek zie je bijvoorbeeld terug bij een streekderby, als voetbalteams uit twee aangrenzende streken het tegen elkaar opnemen. In zo’n voetbalwedstrijd zijn de tegenstanders niet alleen tegenstanders, maar ook concurrenten. Denk aan Vitesse tegen NEC, of PEC Zwolle tegen Go Ahead Eagles uit Deventer. Misschien hoop je dat Vitesse wint omdat je in Arnhem woont, al kan het ook zijn dat je in Voorburg woont maar je opa en oma uit Arnhem komen. Je voelt dan sympathie voor Vitesse, hoewel jouw verbinding een beetje indirect is. Zo sterk kan een streekgevoel zijn.
Het zit ook in je denken van alle dag. Als je op Nu.nl bijvoorbeeld leest dat de boeren van plan zijn naar de Veluwe te trekken om te protesteren, dan lees je dat bericht anders als je zelf op de Veluwe woont, of in de Randstad. Of dat je er vandaan komt, of dat je er mensen kent: jouw positie kleurt de tekst.
Als schrijver kun je met dat streekperspectief veel doen. Je kunt lezers uit je eigen streek aan je binden, of juist lezers die niet uit jouw streek komen duidelijk maken hoe er in jouw streek gedacht en geleefd wordt. In deze oefening ga je de rol van streekschrijver leren spelen. Als je wilt, kun je de instructie van elke stap ook in het Twents lezen.
De hele instructie van deze opdracht in het Twents.
In een van de grote kranten in Nederland, de NRC, staat elke dag een Ikje. Dat is een ervaring van een lezer, opgeschreven in 120 woorden. Die Ikjes zijn altijd geschreven vanuit ik-perspectief (vandaar natuurlijk de naam). Je komt vaak veel te weten over die “ik”: hoe oud-ie is, of het een man of vrouw is, en waar hij/zij vandaan komt. Dat komt omdat Ikjes gaan over ervaringen uit het dagelijkse leven van mensen.
- Lees hier voorbeelden van Ikjes waarin de streek van de schrijver een rol speelt. In al deze voorbeelden zie je hoe de ‘ik’ een ervaring beschrijft waarin hij/zij in aanraking komt met iets wat heel kenmerkend is voor de streek waarin hij/zijn woont.
- Bedenk nu zelf een ervaring uit jouw leven die je als Ikje kunt gaan opschrijven. Die ervaring moet iets te maken hebben met de streek waarin je woont.
- Schrijf deze ervaring op in een Ikje van maximaal 120 woorden.
- Laat je Ikje lezen door iemand die ook in jouw streek is opgegroeid. Herkent die lezer jouw ervaring?
- Laat je Ikje ook lezen door iemand die niet bekend is met jouw omgeving. Hoe reageert deze persoon? Is alles ook voor hem meteen begrijpelijk?
De hele instructie van deze opdracht in het Twents.
In 1992 schreef de Twentse dichter Willem Wilmink een gedicht ‘De nieje leu’ [=de nieuwe mensen]. Dat gedicht werd in 2010 nog eens herdrukt in
Mijn stad, mijn dorp. Historisch Tijdschrift Overijssel. Het gaat over nieuwe mensen in de Twentse stad Enschede.
- Lees dit gedicht. Als je het Twents wat moeilijk vindt, kun je hier een vertaling vinden.
De nieje leu
Immigraantn, nich meer oet Wolvega,
Oldeholtpa, meer Spanje, Afrika
en t Verre Oostn of Westn. Atjehstroat:
moslims bint biej t moskeetjen an de proat
wat vrogger ne keark hef wes, woar iej heurn klaagn:
’t Leste oordeel kump oaver acht daagn.’
Mien’ oalde skool, doar woont noe de islaam,
Meer Shakespeare zear t a wa: ‘Wat gef nen naam?’
Allah of n Heer, Jezus of Mohammed,
Wiej bidt krek t zölfde angstige gebed:
‘Bewaar oons, Heer, veur skade an de ziel,
bespoar oons, Heer, un tweede Tsjernobyl,
oons groot benul is oons de pan oetreezn,
Heer, loat t’oons nich op n emmer vreezn.’
De niejn hebt t ok hier knap lastig had,
meer t geet a better: Eanske hef ruumte zat
veur leu vanof n heeln weerldkloot,
dee heanig-an in ’t stadsplat boskopn doot.
- Schrijf nu zelf een tekst van 150-350 woorden waarin twee zaken aan de orde komen:
– Wat kenmerkend is aan mensen uit jouw streek.
– Hoe jullie verschillen van mensen uit andere streken (dichtbij of ver). - Ter inspiratie: kijk waar Wilmink het allemaal over heeft. (Waar de nieuw mensen vandaan komen, waar ze wonen, waar ze in geloven, en of dat geloof in de kern anders is dan wat je gewend bent, of er ruimte is voor nieuwe mensen, of die mensen het zwaar hebben gehad toen ze ergens nieuw waren, en welke taal/talen de nieuwe mensen spreken, etc.).
- Als je streekwoorden (dialect) kent: gebruik ze zo veel mogelijk!
De hele instructie van deze opdracht in het Twents.
De Zeeuwse dichter Jan Zwemer heeft er plezier in bestaande teksten in zijn streektaal (het Walchers, een variant van het Zeeuws) te vertalen. Hij gebruikt daarbij niet alleen Zeeuwse klanken (Zeeuwen zeggen bijvoorbeeld ‘diek’ als ze ‘dijk’ bedoelen), maar maakt het gedicht ook echt Zeeuws van sfeer door de setting aan te passen. Hij “verzeeuwst” het eigenlijk. Kijk maar:
- Dit is de eerste strofe van een gedicht van Gerrit Achterberg. Deze dichter groeide op in een boerderij op de Utrechtse Veluwe, die voor hem voelde als een kluis, zoals hij hier beschrijft:
Besloten zaterdagavond bij ons thuis,
Mistvoeten liepen sluipend langs de schuur.
Er was geen ziel meer buiten op dat uur;
de blauwe boerderij een dichte kluis. - Luister hier naar de vertaling van Jan Zwemer en lees mee met de tekst hieronder:
’s Aevens onder eige volk op zaeterdag,
Zeêdamp lienkerde langst den diek.
Geên ziele was nog buuten op dien tied,
en as een fort stoeng doenker [=stond donker] ’t ‘of [=hof, boerderij] op wacht. - Noem minstens drie verschillen tussen deze twee teksten en bespreek deze in ongeveer 200 woorden (in totaal).
Behandel de volgende drie punten:- Wat heeft Zwemer veranderd?
- Welk effect beoogde hij?
- Vind je dat het gelukt is?
De hele instructie van deze opdracht in het Twents.
De volgende fragment komt uit Joe Speedboot van Tommy Wieringa:
De zomerdijk is een flauwe, brede helling. Als Joe en Christof daar niet achter zijn ben ik dat hele eind voor niks gekomen. Ik kom tot boven op de zomerdijk, mijn arm valt er bijna af. Beneden is een strandje, zo geel als de kalknagels van pa’s grote teen. Zwanen drijven in de oksel van een krib, daar waar nauwelijks stroming is. Op de punt van de krib zitten twee ruggen, met lange antennes vangen ze signalen uit het water op: Joe en Christof.
Ik ben hier lang niet meer geweest, bij het water, de dijk en de velden die glimmen van het vette gras. Waar ze net hebben gemaaid is het bleek als een pasgeschoren hoofdhuid. Op de volgende krib zitten honderden kieviten. Joe heeft beet, hij trekt een glinsterend visje uit het water, Christo springt er zenuwachtig omheen.
-
- Vertaal deze tekst naar jouw eigen taal en naar jouw eigen omgeving.
- Als je in je streektaal wilt schrijven, maar je weet niet goed hoe je die moet spellen, dan kun je kijken in dialectwoordenboeken
Bronnen
Marc van Oostendorp, Komt er gezellig bie! dialect in de reclame , TaalActief (2000).
Jan Zwemer, ‘Achterberg in het Zeeuws’, in: Dodepop. Laatste lezingen bij Achterberg. red. Pieta van Beek. Ridderkerk: 2022, 139-150, citaat op 146-147.
Willemijn Zwart & Huub Punte, ‘De meerwaarde van streektaal voor het spellingonderwijs‘, Levende Talen Magazine 2017, 18-23.
Willem Wilmink, ‘De nieje leu’, geciteerd via: Mijn stad, mijn dorp. Historisch Tijdschrift Overijssel 6 (2010), 35.