Relaties verwoorden

Relaties draaien voor een belangrijk deel om taal: je gebruikt taal om anderen te zeggen hoe je over ze denkt, wat je voor ze voelt. Dan moet je natuurlijk wel de woorden kunnen vinden die je gevoel of gedachten goed uitdrukken. Vaak moet dat heel snel, als je praat bijvoorbeeld. Stel je neemt je telefoon op met dit zinnetje

“Ik dacht dat je mijn moeder was, maar jij bent het”.

Degene die belt, vindt dat misschien niet zo leuk. Die hoort misschien teleurstelling (“o, ben jij het maar”) of verbazing (“ben jij het?”). Het gesprek loopt dan meteen een beetje mis.

Als je schrijft, kun je juist lang doen over het vinden van de juiste woorden. Het voordeel van het nemen van tijd is, dat je je woorden met zorg kunt kiezen, en zo je relaties de aandacht kunt geven die ze verdienen. In deze oefening beschrijf je een telefoongesprekje van 200 woorden waarin je relatie ontspoort, maar ook weer goedkomt omdat je je woorden met zorg kiest.

  • Schrijf een telefoongesprekje van maximaal 200 woorden tussen jou en iemand met wie je een bijzondere relatie hebt, of wilt hebben.
  • Het gesprek begint met het zinnetje waardoor het meteen mis dreigt te gaan: “Ik dacht dat je mijn moeder was, maar jij bent het”;
  • Schrijf een tweede zin die goed uitdrukt dat degene die je aan de lijn hebt, niet blij is met hoe je opneemt. Dus iets als: “Ook niet aardig”, “Ik hang wel weer op”.
  •  Je schrikt van de reactie, en probeert die ander te laten weten dat je het niet verkeerd bedoelde. Probeer in die 200 woorden te zeggen hoe je wél over die ander denkt.

Wil je weten of je in de goede richting denkt en schrijft? We geven een voorbeeld van een leerling die deze oefening al deed.

  • Lees het voorbeeld en let op wat de twee sprekers over hun relatie tegen elkaar zeggen, en hoe ze daar op reageren:

“Ik dacht dat je mijn moeder was, maar jij bent het.”
“Oh. Ik dacht dat je het leuk vond om met me te praten, maar je deed alsof.”
“Huh? Nee, wat bedoel je?”
“Ik bel en meteen doe je teleurgesteld.”
“Nee, nee, je begrijpt me verkeerd. Ik vind het hartstikke leuk om met je te bellen.”
“Hou toch op man, waarom is dat dan het eerste dat je tegen me zegt?”
“Omdat het waar is, ik dacht echt dat je mijn moeder was! Ik zei niet dat ik niet blij was dat jij het was.”
“Zo klonk het anders wel.”
“Nee, ik ben juist opgelucht. Ik ben vanochtend weggelopen van huis en mijn moeder blijft maar bellen. Ze zei dat als ik de volgende keer niet opneem, ik zes maanden huisarrest krijg.”
“Oh shit, wat heftig.”
“Ja, naja. Shit happens.”
“Sorry dat ik meteen zo tegen je deed, dat was erg onnodig.”
“Nee joh, ik sorry dat ik met die zin opnam, dat was ook dom van me.”
“Is niet erg. Waarom ben je weggelopen?”
“Kijk dit is waarom ik van je houd, we hebben ruzie, praten erover en het is weer goed.”
“Zei je nou… waarom je van me houd?”
“Shit mijn moeder belt, ik moet gaan. Ik spreek je later!”

Na dit voorbeeld ga je jouw beschrijving van het telefoongesprek herschrijven. Deze punten kan je daarbij meenemen:

    • Het misverstand aan het begin of de verzoening aan het eind nog wat te vergroten, of spannender te maken (zoals in het voorbeeld uit de vorige stap het geval lijkt: komt het nog wel goed met deze relatie, als je naar de laatste zin van het gesprek kijkt?)
    • Andere, of duidelijkere woorden te gebruiken waarmee de twee bellers hun relatie verwoorden (zoals in het voorbeeld uit de vorige stap: “houden van” wordt even snel tussendoor gezegd, zo snel dat de ander zicht afvraagt “hoorde ik dat wel goed?”).
  • Wat vond je van de oefening, of wat heb je geschreven? Vul het hieronder in!

    Neem contact met ons op