Je personage(s) onderzoeken
Als je een verhaal gaat schrijven, heb je hoofdpersonage(s) nodig. Je denkt misschien dat je de personage(s) van een verhaal dat je nog gaat schrijven uit het niets moet verzinnen, maar dat is niet zo. Jouw personages vallen niet uit de lucht, maar liggen al te borrelen in je onderbewuste. Ze liggen klaar om ontdekt te worden. In deze oefening leer je je fantasie zo te onderzoeken dat je je personages goed voor ogen gaat zien.
Je thema ga je in je verhaal onder andere uitwerken door personages te bedenken. Over de personages uit je verhaal heb je informatie nodig om over ze te kunnen schrijven. Die informatie kun je niet zomaar op bijvoorbeeld internet vinden – logisch, want ze komen uit jouw fantasie. Toch kun je die informatie krijgen, door onderzoek naar de personages te doen. Dat betekent: door te gaan nadenken over vier hoofdkenmerken dat elke personage heeft. Dat zijn:
– een uiterlijk
– een positie in de wereld
– een karakter
– een humeur
Voorbeeld: een moeder (die in jouw verhaal de moeder van een jongen is die Floris heet)
– uiterlijk: 46 jaar, volslank, verzorgd, lang zwart steil haar, groene ogen
– positie in de wereld: huisarts, ze heeft twee zussen, vrijwilliger bij de voedselbank
– karakter: energiek en positief, kan slecht tegen haar verlies, voorkeur voor nette kleren
– humeur: Blij als het goed gaat met Floris, maakt zich zorgen om Floris als hij te laat thuiskomt. Altijd een beetje gestrest.
Natuurlijk hebben deze dingen ook invloed op elkaar: als het heel slecht gaat met Floris, en zijn moeder daar erg onder lijdt, gaat ze zich misschien verwaarlozen en kleedt ze zich minder goed. Of ze gaat heel veel snoepen en krijgt overgewicht. Haar ogen veranderen natuurlijk nooit van kleur (tenzij ze gekleurde lenzen gaat dragen).
Wat heel veel schrijvers doen – omdat het moeilijk is om álles te verzinnen – is hun personages modelleren naar echte mensen, mensen die ze kennen. Zo kun je de moeder van Floris bijvoorbeeld modelleren naar je tante, naar een moeder van een bekende, of zelfs naar een bekende Nederlander. Of een combinatie van de drie: ze ziet eruit als de vrouw die altijd achter de balie van jouw sportschool zit, ze is net zo’n enthousiast type als jouw tante, en ze woont in net zo’n huis als jij. Dat maakt het het schrijven straks een stuk makkelijker, want als Floris iets tegen haar zegt, hoef je alleen maar te denken: hoe zou mijn tante hierop reageren? Ook hoef je niet na te denken waar de koelkast staat, of wat de kleur van de muren is.
- bedenk nu personage(s) voor je verhaal; kies ze zo dat ze iets met je thema te maken hebben (gokverslaafde Henny bijvoorbeeld als je thema gokverslaving is);
- vul die vier hoofdkenmerken van je personage(s) in.
Wat je nu geleerd hebt, werkt ook andersom. Bestaande personages in boeken zijn ook volgens die vier hoofdkenmerken opgebouwd. We nemen de proef op de som met een fragment uit Onder professoren, van W.F. Hermans.
- Lees eerst dit fragment:
“Gré,” zei hij, schraapte zijn keel en voegde eraan toe: “Raad eens wat er gebeurd is?” “Gauw zeggen en ga je dan scheren.” “Ik heb de Nobelprijs gekregen,” zei Dingelam. “De Nobelprijs? En wat krijg je dan?” “Tweehonderdtachtigduizend gulden, of zoiets. Waarom?” “Maar daar kunnen we toch niet van leven?” Zijn mond viel open van verbazing en hij duwde het telegram met twee handen tegen zijn borst, alsof hij bang was dat ze hem dat ook nog zou afpakken.
- Wat kom je in dit fragment te weten over het uiterlijk, de positie in de wereld, het karakter en humeur van het personage Dingelam?
- Het fragment is een dialoog tussen twee personages. In een dialoog kan een schrijver heel veel zichtbaar maken van het uiterlijk, de positie, het karakter en humeur van een personage. Wat kom je in dit fragment over het personage Dingelam te weten doordat hij in gesprek gaat met het andere personage?
- Over dat andere personage kom je niet zoveel te weten in dit fragment. Maar kun je toch ook iets zeggen over het uiterlijk, de positie, het karakter en het humeur van dat personage?
Geciteerd via: 100 jaar Willem Frederik Hermans, citaat gekozen door Christophe Vekeman.
- Schrijf nu een fragment zolang als dat van W.F. Hermans (80 woorden) waar je de vier hoofdkenmerken van je personage goed uit laat komen. Maak gebruik van de informatie uit de vorige stappen, het onderzoek dus dat je al naar je personage(s) hebt gedaan en misschien ook van de kennis die je door het fragment uit Onder professoren hebt opgedaan over de manier waarop je met een dialoog een personage voor de lezer tot leven kan brengen.