Indrukken leren sturen

Een tekst is een halfproduct, dat wil zeggen: de tekst is niet af als de schrijver ermee klaar is. Een tekst is pas af als lezers er met hun verbeelding (=fantasie) betekenis aan hebben gegeven.

Eigenlijk is een tekst dus een samenwerkingsproject tussen een schrijver en een lezer. Dat betekent dat je als je schrijft, je de verbeelding van de lezer op gang moet krijgen. Hierbij kun je gebruikmaken van associaties. Dat zijn indrukken (gevoelens, ideeën) die je bij de lezer oproept door hoe je iets beschrijft. Of door hoe je iemand beschrijft, een personage in je tekst.

In deze oefening maak je een korte tekst over een personage. Je gaat leren maar heel weinig te schrijven over het uiterlijk (=hoe iemand eruit ziet) en gedrag van dat personage: nét genoeg om de lezer te laten doen wat een lezer moet doen. Associaties krijgen door wat jij schrijft.

Als er iemand in een regenpak met een vouwfiets de trein binnenkomt, krijg je idee over hoe die persoon eruit ziet (het uiterlijk van die persoon). Maar je denkt ook meteen verder. Je maakt associaties (=verbindingen met ideeën en gevoelens die je al hebt). Hoef je niets voor te doen, zo lijkt het. Dat doet je verbeelding voor je. Je denkt bijvoorbeeld: mmm, dat zal wel iemand zijn die graag buiten is, en heel gezond eet met volkorenbrood. Stapt er iemand met een motorjack vol ritsen binnen in die trein, denk je misschien aan bierdrinken of aan een bekeuring voor te hard rijden.

Zoals je aan deze voorbeelden ziet, zijn associaties vaak vooroordelen (=ideeën en gevoelens die je hebt zonder echt kennis over iets te hebben). Je denkt bijvoorbeeld al veel over iemand te weten op basis van wat je ziet, omdat je al wat weet over het typetje (=soort persoon dat iemand is). Het typetje van de vouwfietser, of van de motorrijder.

Als je personages beschrijft, kun je heel handig gebruik maken van deze manier van denken van mensen. Lezers associëren, en maken zo jouw tekst en personages af met hun verbeelding. Maar die verbeelding kun je sterk sturen als je weet welke associaties je op kunt roepen met typetjes. Als je inspeelt op vooroordelen dus.

Stel je eens voor dat je een mandje in een supermarkt ziet staan waarin vier dingen liggen, bijvoorbeeld quinoa, een avocado, sojayoghurt en een krant. Heb je misschien ook een idee hoe de woonkamer van deze persoon eruitziet? Doet deze persoon in zijn/haar vrije tijd aan yoga?

  • schrijf al je gedachten over deze vier boodschappen in dat mandje eens ongeremd op.
  • ga daarbij zover als je durft en wilt. Denk aan dingen die je kunt zien (inrichting van het huis of kleding), maar denk ook aan dingen die je niet kunt zien (karaktereigenschappen, verlangens, beroep, hobby’s, huisdieren, financiële situatie, etc).
  • denk niet alleen aan grote, opvallende dingen maar ook aan details (=kleinigheidjes): heeft deze persoon een NS-kortingskaart, een piercing, een pasfoto van een overleden nichtje op zijn/haar nachtkastje? Welke details zeggen echt álles over iemand?

Je hebt misschien gemerkt dat je met het nadenken over vier boodschappen een beeld van iemand bij jezelf kunt oproepen. Bedenk dat je een heel andere kant op was gaan denken, waarschijnlijk, als je de opdracht had gekregen over iemand te schrijven met haarverf in zijn of haar mandje. Zelfs als er geen ‘krant’ maar Telegraaf of NRC zou hebben gestaan, had je waarschijnlijk al aan iets anders gedacht.

  • schrijf nu zelf vier boodschappen op waarmee je een beeld van een personage wilt oproepen bij jouw lezer.
  • tip 1: de boodschappen uit het voorbeeld van de stap ‘Verzamelen’ hiervoor, passen zo op het oog wel goed bij elkaar. Je kunt je gemakkelijk iemand voorstellen die dit samen in een mandje heeft liggen. Niet verkeerd, maar dat is eigenlijk een tikje saai. Het zou spannender zijn wanneer er bijvoorbeeld ook iets ongezonds in het boodschappenmandje lag, bijvoorbeeld een grote fles whisky. Als er naast die grote fles whiskey dan weer een en kwartliter sojayoghurt ligt, krijg je contrast! Dit personage wil misschien gezond leven, maar dat lukt niet helemaal? Of wordt de fles voor de buurman gekocht? Of kun je trendy cocktails maken van whiskey en sojayoghurt? Dat soort gedachten krijg je dan, en dan ga je al weer wat verder dan de gebruikelijke associaties die een wat saaiere verzameling van boodschappen oplevert.
  • tip2: zo’n contrast, en alles wat niet helemaal lijkt te kloppen, maakt een personage menselijk. Mensen ‘kloppen’ meestal ook niet, niemand is echt helemaal een typetje. Daarom is het ook niet goed om vooroordelen te hebben en mensen in hokjes te stoppen.
  • tip 3: pas zelf eens minstens één van de boodschappen die je misschien al bedacht had aan om een contrast te maken, en je personage dus een mens te maken;
  • tip 4: geef je lijstje eens aan een klasgenoot, en vraag wat die er voor associaties bij krijgt. Daar kun jij allicht ook wat mee!

Lees het onderstaande fragment uit het verhaal ‘Bakens’, van Ton Rozeman, uit de bundel Misschien maar beter ook.

Hoewel ze vanmiddag voorgoed bij hem weggaat, doet ze vanochtend nog zijn boodschappen. Ze koopt farfalle, trostomaten en verse pesto, en zijn favoriete luchtverfrisser voor in de badkamer, waar zich een hardnekkige schimmel ontwikkelt sinds ze vijf maanden geleden bij hem is ingetrokken.

Wat las jij in dit fragment?

We geven je wat clues. Je ziet dat dit verhaal begint haar besluit om bij hem weg te gaan. Dan worden er boodschappen opgesomd: farfalle, trostomaten en verse pesto. Dit past bij elkaar, je kan er een lekkere pasta van maken. De luchtverfrisser contrasteert, en die blijkt nodig omdat er een schimmel in het huis is.

Ook in het personage is een contrast: ze doet boodschappen voor haar vriend, en tegelijk wil ze die middag voorgoed bij hem weggaan. Ze twijfelt dus nog. Er is een strijd in haar: blijven of gaan?

Over die strijd gaat de rest van het verhaal. De schrijver Rozeman zet die meteen aan het begin van het verhaal neer, maar wel bedekt. Een lezer moet het zelf uit de gegeven informatie opmaken, en de luchtverfrisser en de associatie met de schimmel zetten je op het spoor. Let op: de schrijver reikt die associatie als het ware op een bordje aan de lezer aan, door ‘m zelf al in de tekst te verwerken. Zo heeft de lezer maar weinig te doen om het halfproduct dat de tekst is, af te maken.

Schrijf nu zelf het begin van een kort verhaal over een strijd tussen twee personages:

  • maak gebruik van de boodschappen die je eerder voor je personage verzamelde;
  • zorg ervoor dat er een contrast is. Drie boodschappen horen bij elkaar, ééntje niet.
  • maak die vierde boodschap zo ongewoon, dat de lezer er meteen associaties bij krijgt die hem op het spoor zetten van de strijd, zoals bij de schimmel in het verhaalfragment die symbool staat voor de relatieproblemen tussen de personages.
  • werk het contrast tussen de eerste drie en de vierde boodschap uit tot een strijd in het leven van je personage.

Laat je korte verhaal lezen aan een klasgenoot.

  • op welke associaties komt die uit?;
  • kun je zien hoe jouw tekst (ook) die kant op stuurt?;
  • heb jij deze associaties bewust in de tekst gestopt?;
  • welke dingen heb je met die associatie aan je lezer duidelijk willen maken, maar heeft die niet gezien? Leg je tekst nog eens voor aan andere lezers. Verbeter je verhaal als je het nodig vindt.

 

Meer lezen?

Ton Rozeman, Misschien maar beter ook. Short Stories, LJ Veen, 2004.

  • Wat vond je van de oefening, of wat heb je geschreven? Vul het hieronder in!

    Neem contact met ons op