Vindingrijk framen

Met hele kleine veranderingen in je taal kun je mensen heel sterk sturen – zonder dat mensen dat zelf zo door hebben. Dat noem je framing.

Een voorbeeld:

Een tijdje geleden wilde de regering een nieuwe wet maken waarmee ze konden regelen dat de overheid inlichtingen over Nederlanders mag verzamelen. Die wet heette officieel de “wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten” (afkorting WIV), maar kreeg van de tegenstanders van die wet een andere naam. Ze noemden hem “sleepwet”. Ze gaven daarmee het idee dat de wet een net was waarin de overheid Nederlanders gevangen hield, en allerlei informatie over hen naar zich toe sleepte. Dat is framing. De wet was gemaakt het met idee dat de overheid met veel inlichtingen Nederlanders kan beschermen tegen gevaar. Terreur bijvoorbeeld. Met die andere naam stuurden die tegenstanders de discussie over die wet een andere kant op. Iedereen vroeg zich daarna steeds af hoeveel inlichtingen die overheid wel niet over ons binnensleepte. En waarom eigenlijk.

Hoe je framen zelf doet, leer je in deze oefening. We oefenen met drie soorten framen, leggen eerst nog wat theorie uit.

Het woord frame wil zeggen dat je met je keuze van woorden mensen anders laat kijken naar de werkelijkheid. Zoals een lijst om een schilderij er ook voor zorgt dat wat op het schilderij staat naar de voorgrond komt. En de muur waar het schilderij ophangt, naar de achtergrond schuift. Het frame van een schilderij dwingt je als het ware zo te kijken.

Er zijn drie soorten framing:

  • issue framing (=een onderwerp anders belichten, zoals die sleepwet dat deed met de inlichtingenwet)
  • risky choice framing (=iets zodanig verwoorden dat mensen voor de optie kiezen die veiliger lijkt)
  • framing in vragen (=iets zo vragen dat je degene die je de vraag stelt, in een bepaalde richting het antwoord gaat zoeken).

De keuze voor een frame maak je bewust, de keuze om er geen te gebruiken ook. Als de regering de “wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten” de naam ‘anti-terreurwet’ had gegegen, was het misschien niet eens tot een discussie gekomen. Maar de regering koos voor een neutrale naam voor de wet, juist om die niet meteen te framen maar open discussie mogelijk te maken.

  • Kies een issue: een probleem waar jij en anderen veel over praten, maar waar we met z’n allen maar niet uitkomen. Denk aan grote issues als ‘de klimaatcrisis’, of ‘maak drugs legaal’, maar je kunt ook een kleiner issue nemen waar jij het met je ouders het maar niet eens over kunt worden (zakgeldverhoging, bijvoorbeeld);
  • Bedenk hoe je dat issue zo kunt verwoorden dat mensen er precies zo tegenaan gaan kijken als jij wilt;
  • Het woord moet heel goed naar voren halen wat jij belangrijk vindt aan het issue (dat op de voorgrond zetten), en naar achteren duwen wat jij niet belangrijk vindt aan het issue;
  • Het woord moet ook aantrekkelijk zijn, catchy zijn, en heel gemakkelijk anderen meenemen in jouw kijk op de zaak; en het liefst zo dat anderen nauwelijks merken dat je ze stuurt, dan is je frame echt succesvol.

Als je iets in een positief of negatief frame zet met woorden, stuur je ook heel erg en ook vrijwel zonder dat mensen dat merken. Kijk even naar dit plaatje: hoewel de kans die beschreven wordt, in alle gevallen even groot is, kiezen mensen in meerderheid voor de rode optie omdat ze denken dat die minder negatief voor ze uitpakt.

Dat komt omdat ze in het negatieve frame de gok nemen, en in het positieve frame juist helemaal niet. Ze proberen in beide gevallen zoveel mogelijk te vermijden dat ze verlies leiden.

  • bedenk nu zelf een advertentieslogan voor een roulettespel waarin de spelers kunnen inzetten of zwart of rood. En dus bij elke inzet een kans van 50% op winst of verlies hebben. Maar in het rouletteschijf zit ook een vlakje waarop 0 staat, en als het balletje daarop valt, is je inzet voor de bank. De kans dat je dus minimaal je inzet behoudt, is niet 50%. Met welke woorden kun je mensen toch sturen deel te nemen aan een spel waarin ze grote(re) kans hebben te verliezen dan te winnen?

Niet alleen in dingen die je beweert kun je framen, maar ook in de manier waarop je vragen stelt. Als je vraagt “Hoe gevaarlijk is het om te skiën?”, krijg je andere antwoorden dan als je vraagt “Hoe veilig is het om te skiën?”. Terwijl je eigenlijk naar hetzelfde vraagt. Maar met de woorden ‘gevaarlijk’ en ‘veilig’ stuur je degene aan wie je het vraagt al in een bepaalde richting. In die richting gaat diegene naar antwoorden zoeken.

  • bedenk zelf een vraag die je wilt stellen aan je klasgenoten, omdat je benieuwd bent naar hoe ze daar tegenaan kijken;
  • formuleer die vraag op twee manieren (dus als je naar het voorbeeld kijkt van het skiën), als iets gevaarlijks of iets veiligs: de twee woorden die je kiest, bepalen namelijk hoe anderen naar het punt gaan kijken waarover je de vraag stelt. In het ene geval gaan ze na of skiën veilig is, in het andere geval of het gevaarlijk is;
  • leg de helft van je klasgenoten de vraag op de ene manier voor, de andere op de andere;
  • zie je verschil in de reacties? en hoe zou dat komen?
  • vraag vervolgens een paar klasgenoten waarom ze op je vraag gereageerd hebben zoals ze deden. Hebben de woorden die jij koos ze inderdaad gestuurd in het zoeken naar een antwoord?

 

Meer weten?

Pander Maat, H. (2020). Identifying populist ideology in political discourse: a two-step corpus analysis. In Van der Geest, I., Jansen, H., & van Klink, B. (Eds.) (2020). Vox populi: Populism as a rhetorical and democratic challenge. Edward Elgar Publishing,  44-69.

Holleman, B. C., Oldenhuis, P., & Kamoen, N. (2020). Issueframing als een vorm van equivalence framing: het effect van progressieve versus conservatieve introductieteksten op gerapporteerde attitudes in politieke stemhulpen. Tijdschrift voor Taalbeheersing42(3), 279-308. https://doi.org/10.5117/TVT2020.3.003.HOLL

  • Wat vond je van de oefening, of wat heb je geschreven? Vul het hieronder in!

    Neem contact met ons op