Antropomorfisme

Als schrijver kun je dingen die niet menselijk zijn, beschrijven alsof het wél mensen zijn. Een pilletje dat jou knock-out slaat, een stoel die jou omarmt, een zee die brult of grassprieten die kietelen: dingen gaan op mensen lijken als je zo schrijft. Handig, want het lijkt dan alsof niet alleen mensen, maar ook dingen iets kunnen of zelfs willen.

We noemen dat handigheidje: antropomorfisme. Daarmee geven we aan dat je een ‘antropos’ (= mens) kan maken van een ‘morf’ (= een vorm).

In deze oefening ga je de provincie waarin jij woont menselijk maken door die provincie als mens te beschrijven. Misschien heb je je provincie nog nooit eerder als mens voorgesteld, maar met wat verbeelding en onderzoek moet het lukken je provincie steeds menselijker te beschrijven en te bedenken wat je provincie allemaal kan en voor jou betekent.

In het voorjaar van 1622 bezoekt de Amsterdamse Anna Roemer Visscher de provincie Zeeland. Anna is de dochter van de beroemde dichter Roemer Visscher, en is zelf dan ook al beroemd om haar poëzie. Een aantal Zeeuwse dichters is heel blij met de komst van deze beroemdheid, en schrijft een welkomsgedicht voor Anna.

Een van hen, Johanna Coomans, doet in haar gedicht of Anna een beetje bang is voor de koude, gure Zeeuwse wind in het voorjaar: “weest niet bevreest voor onse Zeeusche lucht”, schrijft ze in haar welkomsgedicht aan Anna.

Anna blijkt helemaal niet bang, want als ze beschrijft hoe ze haar aankomst in Zeeland heeft ervaren, beschrijft ze de provincie zo:

De bruyne voester-vrouw, de vette groeysaem aerdt.
Die heeft haer eerste cruyt en bloemen al gebaert.

Anna beschrijft de provincie als ‘De bruyne voester-vrouw’ (= een bruingekleurde vrouw die voedsel geeft’), die bestaat uit vette, vruchtbare klei (‘vette groeysaem aerdt’). Die vrouw heeft ondanks dat het voorjaar is al planten en bloemen (‘cruyt en bloemen’) geboren laten worden.

Deze tekst is een voorbeeld van antropomorfisme. De provincie wordt beschreven als een barende, voedende vrouw. Anna gebruikt dit antropomorfisme om Zeeland te prijzen: het is een vruchtbare provincie waarin allerlei planten en bloemen groeien en bloeien.

  • Bedenk nu zelf hoe jouw provincie eruit zou zien als je er een mens van zou maken. Denk eerst na over het uiterlijk, en denk in tegenstellingen: is jouw provincie een man, of een vrouw of iets anders? Jong, oud? Groot, klein? Mooi, lelijk? – enzovoort. Maak een lijstje van 10-15 eigenschappen.
  • Denk nu na over wat jouw provincie goed zou kunnen als het een mens was: dansen, vechten, varen, dieren verzorgen, nadenken enzovoort? Maak ook hiervan een lijstje van 10-15 eigenschappen.

Als je van een ding een mens maakt, kun je voor je lezer beschrijven hoe het ding er als mens uit zou zien, en wat het als mens kan. Daardoor gaat jouw lezer je provincie als een persoon zien, als een levendig personage, met eigenschappen en een eigen leven.

Hoe meer een personage lijkt op een echt mens, hoe meer eigenschappen de lezer aan het personage gaat koppelen. Door als schrijver slim je personage te kiezen krijg je de bijgedachten (associaties) van de lezer er als het ware gratis bij.

Kijken we nog eens naar het voorbeeld van hoe Anna Roemer Visscher de provincie Zeeland noemt. De provincie is bij haar géén klein meisje dat zelf nog haar eten bij elkaar moet scharrelen, maar een moeder. De lezer krijgt daar meteen allerlei gedachten bij: moeders staan voor liefde, zorgzaamheid, aandacht.

  • Loop je beide lijstjes langs en verzin/kies een personage (‘een menstype’) dat op een logische manier de eigenschappen op de lijstjes (uiterlijk en talenten) kan bezitten.
  • Check 1: Aan welke bestaande groep of soort mensen doet die provincie nu denken? Liggen jouw associaties in lijn met de eigenschappen die jij aan jouw provincie toekent?
  • Check 2: Welke associaties zullen jouw lezers (waarschijnlijk) hebben bij het soort mens dat jij van je provincie gemaakt hebt?
  • Check 3: kloppen je associaties, en heb je het juiste personage gekozen? Zo niet, kies een ander personage.

Voorbeeld: Je vindt dat jouw provincie Drenthe rustig is, en een lieflijke natuur heeft. Deze provincie voor te stellen als een piraat is daarom geen goed idee, want de associaties bij het personage ‘piraat’ zijn: woest, vechtlustig, etc. 

  • Schrijf nu, op basis van de twee lijstjes een lofzang van 300 woorden op dit personage (de verpersoonlijking van de provincie dus) waarin je hem/haar (jouw provincie dus) prijst om wat hij/zij goed kan.
  • Tip 1: Als je niet goed weet wat een lofzang is, kun je hier wat oefenen met die tekstsoort.
  • Tip 2: als je niet weet hoe te beginnen, stel je dan voor dat je een feestje geeft ter ere van je provincie. Op dat feestje spreek jij je provincie toe om anderen duidelijk te maken waarom die provincie zo goed is.

Een lofzang is er niet alleen voor om enkel lof te tuiten. Schrijvers hebben de lofzang vaak gebruikt om kritiek te leveren, soms direct, maar vaak ook indirect. Door je personage, zijn/haar eigenschappen en de manier waarop je erover schrijft slim te kiezen, kun je een beeld van de maatschappelijke situatie schetsen dat gekleurd is door jouw persoonlijke visie erop.

Bedenk bijvoorbeeld dat Anna Roemer Visscher, door van de Zeeuwse klei een volwassen vrouw te maken die zich als een moeder gedraagt, kiest voor het beschrijven van een groep mensen – vrouwen – die in die 17e eeuw niet vaak in een heel krachtige positie zaten in de maatschappij. Ze waren afhankelijk van vaders en andere mannen die hen hielpen, bijvoorbeeld als ze naar school wilden gaan, of zelf gedichten uit wilden laten geven. Maar de vrouw is in het gedicht van Anna juist heel krachtig, en ze zorgt ook voor het belangrijkste wat de provincie Zeeland te bieden heeft. Niet de zee (de visserij), maar de klei (de landbouw) zorgt volgens Anna voor de welvaart in die provincie, en die provincie is een vrouw die tegelijkertijd zorgzaam en sterk is.

  • Welke extra laag geeft ze daarmee aan haar lof voor die provincie? En zou je zo’n extra laag ook in jouw lofzang kunnen aanbrengen door jouw beschrijving van de provincie als mens?
  • Maak een nieuwe lijst, van 3-5 kwesties die leven in jouw omgeving. Liefst kwesties die typerend zijn voor jouw provincie. Als je het niet meteen weet: pak een lokale krant erbij of kijk naar het nieuws op een lokale tv-zender.
  • Verwerk vervolgens een of meer maatschappelijke kwesties in de lofzang, door specifieke eigenschappen of handelingen van het personage te beschrijven die aansluiten op deze kwesties, en die lopen langs de lijnen van de stijlfiguur ‘antropomorfie’, zoals beschreven bovenaan deze oefening.
  • Een gelaagde lofzang is smullen voor de ‘goede verstaander’ – een lezer, of een luisteraar. Er zit veel informatie in, de beelden (de antropomorfismes) zijn goed gekozen, en er klinkt ook een eigen mening in door. Test jouw lofzang daarom op een lees- of luisterpubliek. Snappen ze alle lagen?

Bronnen

Johanna Coomans, ‘Een ander op de selve oorsake,  P.J. Meertens en P.J. Verkruijsse (eds.), Zeeusche Nachtegael en bijgevoegd A. vande Venne Tafereel van Sinne-mal, Drukkerij Verhage & Zoon, Middelburg, 1982, 45-46.

Anna Roemer Visscher, ‘Gedicht van de selve Ionck-vrouw aen de Zeeusche Poëten‘, .J. Meertens en P.J. Verkruijsse (eds.), Zeeusche Nachtegael en bijgevoegd A. vande Venne Tafereel van Sinne-mal, Drukkerij Verhage & Zoon, Middelburg, 1982, 53.

Arie Jan Gelderblom,  ‘De maagd en de mannen. Psychokritiek van de stadsuitbeelding in de zeventiende en achttiende eeuw.’ In: Arie Jan Gelderblom, Mannen en maagden in Hollands tuin. Interpretatieve studies van Nederlandse letterkunde 1575-1781. Amsterdam, 1991, p. 78-93.

  • Wat vond je van de oefening, of wat heb je geschreven? Vul het hieronder in!

    Neem contact met ons op