Verbeelden
Zintuigen zijn geweldig. Je kunt ze gebruiken om de buitenwereld in je op te nemen, maar grappig genoeg werken ze ook nog steeds als je ze afsluit. Doe je ogen maar dicht en je kunt in je slaapkamer rondkijken, het gezicht van een bekende Nederlander of je lerares van groep 7 oproepen. Ook de geur van een appeltaart, de stank van uitlaatgassen: jouw neus weet hoe ze ruiken. Het geluid van een vliegtuig horen, of hoe de vacht van een kat voelt? Het lukt je gemakkelijk, ook als ze er in het echt niet zijn.
Deze oefening gaat over verbeelden, over wat je kunt zien aan de binnenkant van je oogleden. Omdat de meeste mensen visueel zijn ingesteld, beginnen we met het proberen te zien van iets, iets dat jou interesseert. Let op: je hoeft nog geen verhaal proberen te verzinnen. Ook mooie woorden en mooie zinnen komen later wel.
- Probeer je iets opvallends te herinneren. Iets van de afgelopen dagen of van langer geleden, net zo lang tot je iets ziet waar je langer bij stil wilt staan.
Voorbeeld: Je stond gisteren bij de kassa in de supermarkt en je was je pinpas vergeten
Voorbeeld: In de struiken bij school liggen allemaal blikjes, snoepwikkels en andere troep
- Houd dit beeld vast. Kijk er goed naar.
- Voeg er andere zintuigen aan toe. Hoor je iets? Voel je iets? Ruik je iets?
Voorbeeld: Mijn opa in zijn rolstoel ademt zwaar. Het bord met eten dat voor hem op tafel staat ruikt naar kabeljauw
Voorbeeld: Wat een feest was Koningsdag. De muziek was vet hard maar ik raakte zowat bekneld in de zwetende hossende menigte
- Laat het beeld bewegen en als het al beweegt, onderzoek wat de volgende fase is. Waar gaat dit beeld naartoe?
Voorbeeld: Een hond. De hond rent blaffend weg en komt drijfnat terug met een kikker in zijn bek
Voorbeeld: Een stadsbus. De bus vertrekt en botst twee straten verder op een ambulance. Wat gebeurt er dan? Zwiepen de deuren van de ambulance open en rolt er een bloederig been uit? Rammen de passagiers de ruiten van de bus kapot om eruit te komen? Lukt ze dat? En wat doen de voorbijgangers? Helpen, wegrennen, gillen, de brandweer bellen, hun handen voor hun gezicht slaan? Gebeurt dit ’s nachts of overdag?
Zie je, je bent al begonnen.
Je kunt verdergaan waar je aan begonnen bent: fantaseren hoe het verder gaat, of zelfs net zolang doorfantaseren hoe het afloopt. Fantaseren betekent: er dingen aan toevoegen die je verzint, en die niet meer met de (herinnerde) werkelijkheid te maken hebben.
Fantaseren kan op twee manieren: binnen de werkelijkheid of buiten de werkelijkheid.
- Binnen de werkelijkheid betekent dat het nog steeds logisch is wat er gebeurt:
Voorbeeld: Mijn opa eet langzaam zijn kabeljauw op, sukkelt in slaap, valt voorover met zijn hoofd in zijn bord en snurkt heerlijk, terwijl de rechterkant van zijn gezicht in de etensresten ligt. Zijn haren plakken van de aardappelpuree.
- Je kunt ook buiten de werkelijkheid fantaseren. Dan wordt het echt een sprookje, of een droomverhaal:
Voorbeeld: Plotseling zegt de kikker: ‘Ho, stop meneer hond! Mijn vrouw zit in een rolstoel dus die kan mij niet missen!’ Van schrik laat de hond de kikker vallen en zegt: ‘Sorry kikker, ik was niet van plan je op te eten. Ik had van de hond van de buren gehoord dat kikkers goed kunnen schaken, en ik zoek nog een trainingsmaatje.’
- Pak je pen (of ga achter je computer zitten) en maak wat aantekeningen, gewoon zodat je morgen niet vergeten bent wat je allemaal bedacht hebt. Maak niet teveel aantekeningen! Niet het hele verhaal opschrijven, dat komt later wel. Bijvoorbeeld: schrijf een paar steekwoorden op, een paar halve zinnen of opvallende elementen. Je mag ook tekeningetjes maken. Je mag de hele pagina gebruiken, gewoon wat losse woorden opschrijven. Of pijlen tekenen, alles mag, als je vanuit je aantekeningen jouw fantasieverhaal maar goed kunt oproepen.
- Een voorbeeld van een leerling die jullie voorging, ter inspiratie:
Hek moment, pomper veel ou.
Het hek af, m’n veter blijft hangen.
‘k van van het hek de diepte in,
- Vraag aan je docent hoe lang je mag schrijven aan je verhaal. (Dat kan een lesuur zijn, maar ook misschien maar een kwartier). Pak je aantekeningen erbij, zet je stopwatch aan en schrijf het verhaal op. Pas op: het verhaal moet echt af zijn aan het einde van de tijd! Als je weinig tijd hebt moet je korte zinnen gebruiken en de scenes snel vertellen. Probeer echt het overzicht te bewaren.
Dit is een nieuwe, iets lastigere oefening, tenminste voor veel mensen. Je probeert namelijk niet iets te zien met je ogen, maar met je hersenen: je denkt aan een woord of een begrip.
Er is maar 1 spelregel: het woord waaraan je denkt mag niet een ding vertegenwoordigen. Dus de woorden ’tafel’, ‘monitor’, ‘kaplaars’ of ’trekhaak’ mogen niet, want dat zijn echte dingen die je in de wereld kunt tegenkomen.
Wat wel kan, is bijvoorbeeld het woord: ‘Rechtvaardigheid’
Dit woord kun je benaderen alsof het een ding is, en dat is precies de volgende opdracht. Je kunt het woord ‘rechtvaardigheid’ namelijk gewoon benaderen als een espressomachine of een opblaasflamingo. Je kunt er dezelfde vragen over stellen zoals:
- waar is het voor bedoeld?
- wat heb je eraan?
- zouden we ook zonder kunnen of willen?
- wie heeft het uitgevonden?
- hebben ze dit ook in het buitenland?
Voorbeeld: Rechtvaardig is als mensen gelijk behandeld worden.
Voorbeeld: Rechtvaardigheid is iets dat door mensen bedacht is, en verschilt per cultuur. Zouden er ook ideeën over of toepassingen van rechtvaardigheid in de dierenwereld bestaan?
- Kies nu zelf je woord, en ga die vragen stellen. Schrijf ze op (als aantekeningen, of als uitwerking, zoals in de eerdere stappen).